Jezus: de beloofde Messias van Israël

Inleiding

De christelijke kerk belijdt Jezus als de Christus en de Zoon van God. Deze overtuiging be­hoort bij de diepste kern van haar geloofsgoed. Deze belijdenis is onlosmakelijk verbonden met de wetenschap dat Jezus de vervulling vormt van de Wet en de Profeten, de benaming die in het Nieuwe Testament wordt gegeven aan het eerste deel van de canon. De aanduiding Oude Testament dateert uit de tweede helft van de tweede eeuw na Chr.

Op welke wijze wordt nu in Mozes en de Profeten een portret getekend van de komende Verlosser en Koning van Israël? Dan moeten we beginnen met de constatering dat het woord ‘Messias’ in het Oude Testament nog geen vastomlijnde aanduiding is voor de komende Verlosser. Zowel Saul als Da­vid worden ‘gezalfde’ (Messias) genoemd.

Als de psalmisten bidden voor de gezalfde zo­als in Psalm 84:10 moeten we denken aan de in de tijd van de psalmist regerende vorst uit het huis van David. In Psalm 2:2 betuigt de psalmist aan de HEERE dat de koningen en vor­sten van de heiden volkeren zich keren tegen Zijn gezalfde. Allereerst zullen we dan moeten den­ken aan de regerende vorst uit het huis van David, maar tegelijkertijd wordt in Psalm 2 een por­­tret van deze gezalfde getekend dat uitrijst boven de realiteit van al de vorsten die onder de oude bedeling tot het huis van David hebben behoord.

Wellicht is in Daniël 9:25, 26 Messias al een vaste aanduiding waarmee de komende Ver­los­ser wordt aangeduid. In ieder geval geldt dit voor tal van geschriften uit de zogenaamde inter­­tes­tamentaire periode, dat wil zeggen de periode tussen de afsluiting van de canon van het Oude Testament en het ontstaan van het Nieuwe Testament. Vaak wordt deze periode ook aan­geduide als de latere periode van het Jodendom van de Tweede Tempel. Dat is misschien nog beter, want een aantal niet-canonieke geschriften zijn nog gelijktijdig in de eerste eeuw na Chr. geschreven. Gebruiken we de aanduiding Jodendom van de Tweede Tempel, dan moeten ook de boeken van het Nieuwe Testament als geschriften van het Jodendom van de Tweede Tempel worden aangemerkt.

Als het woord ‘Messias’ als vast omgeschreven uitdrukking hooguit aan de rand van het Oude Testament voorkomt, kan je dan wel spreken van de Messiasverwachting van het Oude Tes­ta­ment? Dat is zeer zeker het geval. Immers de zaak als zodanig vinden we op tal van plaatsen in het Oude Testament en dan kunnen we al beginnen bij de moederbelofte uit Genesis 3:15. Een belofte die in het Oude Testament op meerdere wijzen steeds wordt ontvouwd en ten­slotte haar vervulling vindt in de persoon van de Heere Jezus Christus.

*

Een belangwekkende studie

Al zo’n tien jaar geleden verscheen een boek van de hand van een drietal Amerikaanse Bijbel-wetenschappers waarin op Schriftgetrouwe en academisch deskundige wijze via de intertestamen-taire litera­tuur vanuit het Oude Testament een lijn getrokken wordt naar het Nieuwe Testament in het aan­geven van de verwachtingen, beloften en de komst van Israëls Koning. De title is Jesus the Messiah: Tracing the Promises, Expectations and Coming of Israel’s King. Voor wie de En­gelse taal beheerst, is dit boek beslist een aanrader.

Het eerste deel over het Oude Testa­ment is van de hand van Gordon H. Jonston. Het tweede deel over de intertestamentaire li­te­ra­tuur is ge­schreven door Herbert W. Bateman IV en het derde deel over het Nieuwe Testament door Darrel L. Bock. Ik merk nog op dat de auteurs niet over Oude en Nieuwe Testament spreken, maar zoals inmiddels wel meer gebeurd over het Eerste en Tweede Testament. Met dit spraak­gebruik wil men aangeven dat de boeken van het Oude Testament beslist niet ver­ou­derd zijn en dat zij niet minder Woord van God zijn dan de boeken van het Nieuwe Testament

De schrijvers zijn allen als hoogleraar verbonden aan Dallas Theo­lo­gical Seminary. Voor wie een beetje thuis is in de Angelsaksische wereld zal be­kend zijn dat deze instelling zich gebonden weet aan de zogenaamde leer van de bedelingen. De laatste decennia zijn er onder hen die vanouds van deze leer aanhangers waren ontwikkelingen. De gedachte dat de ge­meente van Christus in geen enkel opzicht als de vervulling van de oudtestamentische belof­ten aan Israël kan worden gezien, is zozeer strijdig met het getuigenis van het Nieuwe Testa­ment en zozeer exegetisch onhoudbaar, dat meerdere aanhangers van de bedelingenleer óf daar­om van deze zienswijze afstap­ten óf haar danig aanpasten.

Dat laatste is bij de weten­schap­pers verbonden aan Dallas Theological Seminary het geval. Men spreekt van pro­gres­sie­ve dispensationalisten. Progressief heeft in dit verband niet te maken met Schriftvisie of een an­derszins opzicht liberaal theologische houding, maar dat men een vervulling in fase (pro­gres­sie) aanneemt van de oudtestamentische beloften. Daarbij wordt in tegenstelling tot het klassieke dispensationalisme ook de nieuwtestamentische gemeente van Christus als een ver­vul­­ling van die beloften gezien.

Verder houden ook progressieve dispensationalisten aan de leer der bedelingen vast en neemt men wel een opname van de gemeente voorafgaande aan de wederkomst aan en worden de we­der­komst en het laatste oordeel van elkaar gescheiden door een duizendjarige regering van Christus op aarde. Deze zienswijzen komen gezien het kader van de nu besproken studie, namelijk de Messias-verwachting en de vervulling daarvan, niet aan de orde.

*

Het getuigenis van het Oude Testament

Terecht wijzen de auteurs erop dat het feit dat oudtestamentische beloften die tenslotte in Jezus hun vervulling vonden, niet betekent dat er van een directe en exclusieve relatie sprake is. Daarmee wordt geen recht gedaan aan de notie dat de openbaring een geschiedenis heeft doorgemaakt en er sprake is van een voortgang in de openbaring. De auteurs maken een ver­schil tussen de originele contextuele betekenis en de canonieke duiding van teksten in het licht van de voortgang van de openbaring. Zo laten zij zien dat teksten die in de oor­spron­ke­lij­ke context op de dan regerende Davidsvorst slaan in Jezus hun vervulling vinden. Ook teksten die in hun oorspronkelijke context al op de een ideale toekomstige vorst uit het huis van Da­vid slaan, vinden in Jezus een nog rijkere en diepere vervulling dan de oorspronkelijke con­text deed vermoeden.

Uigaande van de beloften aan de aartsvaders trekt Johnston in het eerste hoofdstuk van het eerste deel van Jesus the Messiah en de belofte aan Juda in Genesis 49 een lijn naar de spreu­ken van Bileam in Numeri. In een appendix aan het slot van het boek wordt nog een uit­ge­breide bespreking van de moederbelofte gegeven

In de volgende twee hoofdstukken komen de be­lofte aan David en zijn huis en de koninklijke Psalmen die daarmee verbonden zijn, aan de orde. Een aantal van deze Psalmen werd in de oorspronkelijke context gebruikt bij de kro­ning van een nieuwe vorst. Dan moeten we denken aan Psalm 2 en 110. Iets meer nog dan John­ston doet, zou ik willen benadrukken dat al in de oorspronkelijke context deze Psalmen boven hun eigen tijd uitgaan in de tekening van de vorst uit het huis van David en van zijn macht.

Al bij de eerste Schriftprofeten Hosea en Amos vinden we de verwachting dat door het oor­deel heen het koningschap van het huis van David in rijker glans dan ooit tevoren het geval was, gestalte zal krijgen. Uiteraard krijgt Jesaja als de evangelist van de oude bedeling rijke aandacht. In Jesaja 1-12 vinden we meerdere profetieën van een ideale vorst uit het huis van David. In de tweede helft van Jesaja wordt over de knecht des HEEREN gesproken die be­hal­ve andere ook kennelijk koninklijke trekken heeft. Johnston legt er de vinger bij dat de knecht des HEEREN met name in Jesaja 53 nadrukkelijk van het volk Israël wordt onder­schei­den en plaatsvervangend voor Israël lijdt.

Met betrekking tot Jeremia wordt in het bijzonder de vinger gelegd bij het feit dat de toe­komstige vorst aansluitend bij de aanduiding Rijsje in Jesaja 11 Spruite wordt genoemd. Deze aanduiding laat zien hoe de HEERE door het oordeel heen zijn belofte aan David vervuld. De aanduiding Spruite komen we dan de ballingschap opnieuw tegen bij Zacharia.

In Zacharia 3:8 wordt aan de toenmalige hogepriester Jozua gezegd dat hij een soort voorteken is van de toekomstige Spruite. Dat heeft te maken met het feit dat na de ballingschap wel het hogepries­ter­schap werd gecontinueerd maar het koningschap niet werd hersteld. Johnston meent dat in Zacharia 6 Jozua zelf voorlopig als Spruite wordt aangewezen en daarmee het min of meer koninklijke karakter dat het hogepriesterschap na de ballingschap kreeg wordt gelegitimeerd. Naar mijn diepe overtuiging wordt hier echter zinspelend op Psalm 110 evenals in Zacharia 3 gesproken over een toekomstig vorst uit het huis van David onder wie de bouw van de tempel tot volkomen voltooiing zal komen.

Johnston meent dat in Zacharia 9-14 aan het huis van David slechts een ondergeschikte betekenis wordt toegekend. Dat hangt samen met zijn zienswijze dat Zacharia 9:10 op de HEERE Zelf slaat. Echter, over de koning wordt in Zacharia 9:10 in de hij-vorm gesproken, terwijl zowel in de teksten ervoor als erna van de HEERE in de ik-vorm sprake is. Dat betekent dat hier in onderscheid met Zacharia 14:9 de HEERE en de koning van elkaar worden onder­scheiden.

Wel heeft Johnston gelijk dat er in het Oude Testament een spanning kan zijn tussen de heerschappij van de HEERE Zelf en die van de (toekomstige) vorst uit het huis van David. Deze spanning wordt opgelost in Jezus Christus als God Die mens werd en zo niet alleen Davids Zoon is maar ook Davids Heere. Teksten die in het Oude Testament op de HEERE als de God van het verbond betrekking hebben, worden in het Nieuwe Testament toegepast op Jezus.

Johnston wijst op de grote betekenis van Daniël 7 in de oudtestamentische Godsopenbaring. Heel duidelijk is dat ‘Een de zoon des mensen gelijk’ goddelijke trekken heeft. Merkwaardig vind ik dat Johnston Daniël 9:24-26 niet in zijn bespreking betrekt. Hier vinden we immers in het Oude Testament heel uitdrukkelijk de aanduiding Messias als technische term. Ook zijn collega Bateman noemt deze tekst nergens in het tweede deel van Jesus the Messiah. Wat de reden hiervan is, weet ik niet. Zeker is wel dat de uitleg van Daniël 9:24-26 niet eenvoudig is.

*

Het getuigenis van het Nieuwe Testament tegen de achtergrond van zowel het Oude Testa­ment als de intertestamentaire literatuur

De intertestamentair literatuur kan ons leren dat de toekomstverwachting van het Jodendm in de tweede periode van Tweede Tempel een grote diversiteit vertoonde. Bij Jezus Sirach, Philo en Josephus speelt de Messiasverwachting geen rol. De sekte van Qumran verwachtte niet alleen een koninklijke maar ook een priesterlijke Messias. In Qumran is ook een tekst ge­von­den waar de komende Verlosser zoon van God en zoon van de Allerhoogsste wordt genoemd. In de Psalmen van Salomo wordt een Messias uit het huis van David verwacht die vooral nationale en politieke betekenis heeft. In 1 Henoch wordt aansluitend bij Daniël 7 over een hemelse en pre-existente gestalte gesproken die ook de titel Messias heeft.

Voor een goed begrip van het Nieuwe Testament is kennis van de intertestamentaire literatuur dienstig. Het kan ons duidelijk maken waarom Jezus tijdens Zijn optreden op aarde slechts in kleine kring expliciet de term Messias voor Zichzelf gebruikte. Dat had te maken dat Hij Zich wilde afgrenzen van een politiek en wereld misverstaan van Zijn komst en zending. Jezus sprak zinspelend op Daniël 7 over Zichzelf bij voorkeur als de zoon des mensen. Hij verwees als het ging om het feit dat hij Davids zoon was naar Psalm 110 om zo duidelijk te maken dat Hij bovenal Heere was en is. Na Zijn opstanding en hemelvaart kon Jezus onbelemmerd als Mes­sias worden beleden. Alle politiek misverstaan was nu uitgesloten.

Aansluitend bij wat Jezus Zelf had geleerd werd Hij bovenal als Heere beleden. Dat wil zeggen dat werd beleden dat Jezus deelt in de identiteit van de God van Israël zelf. Daarom kan in het Nieuwe Tes­ta­ment ook de naam God (al gebeurt dat maar enkele keren) voor Jezus worden gebruikt. Jezus Zelf heeft niet alleen in Zijn onderwijs maar ook in Zijn werken duidelijk gemaakt dat Hij gelijk was aan God Zelf. Hij vermenigvuldigde broden zoals God manna gaf onder de oude be­deling. Hij liep op het water zoals God de Schelfzee kliefde. Bij Zijn hemelvaart reed Hij op de wolken zoals dat in het Oude Testament van God Zelf wordt gezegd. Al met al is Jesus the Messiah een zeer lezenswaardig boek.

Buiten de kleine kanttekeningen die ik al maakte, merk ik nog op dat wie volledig recht wil doen aan de verwachting van de komende Ver­losser in het Oude Testament feitelijk ook de dienst in het heiligdom erbij moet betrekken. Dan wordt des te meer duidelijk dat niet alleen de nieuwtestamentische vervulling de oud­tes­ta­mentische verwachting overtreft, maar ook dat lijnen die in het Oude Testament naast elkaar lopen of slechts hier en daar met elkaar worden verbonden, onder de nieuwe bedeling samen komen in de persoon van de Heere Jezus Christus.

Herbert W. Bateman IV, Darrell L. Bock en Gordon H. Johnston, Jesus the Messiah: Tracing the Promises, Expectations and Coming of Israel’s King (Grand Rapids: Kregel Academic,  2012), hardcover 528 pp., (ISBN 9780825421099), tweedehands verkrijgbaar.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s