
Op zondag 15 november jl is in tal van gemeenten schuld beleden over de nalatigheid van de kerken in de Tweede Wereldoog en daarvoor om tegen de nazi-ideologie stelling te nemen en te waarschuwen tegen antisemitisme. Ook de houding van de overheid na de Tweede Wereldoorlog tegenover Joden die de Shoa hadden overleefd was beschamend tot diep beschamend. Ds. M. van Kooten, predikant van e hervormde gemeente binnen de PKN te Elspeet, schreef in de Kerkbode voor de Veluwe die vrijdag 13 jl verscheen, onder de plaatselijke gemeenteberichten over deze schuldbelijdenis. Ik geef dit stuk met zijn toestemming op deze weblog door.
Het ligt in de bedoeling dat in tal van gemeenten interkerkelijk aanstaande zondag schuldbelijdenis gedaan wordt vanwege de nalatigheid van de kerken voor, in en na de Tweede Wereldoorlog betref-fende het waarschuwen tegen het nazidom en het daarmee samenhangende antisemitisme. Hoewel wij aan die schuldbelijdenis niet mee doen in een liturgisch moment wat door diverse kerkgenoot-schappen aan de kerken wordt aangeboden willen we onder de gemeenteberichten er wel aandacht aan besteden met een kanttekening.
In de schuldbelijdenis is er op gewezen dat de kerk (met name de hervormde, gereformeerde en lutherse) niet duidelijker geprotesteerd en actie ondernomen heeft tegen het antisemitisme. Wan-neer we studies lezen als van drs. T. W. van Bennekom over de reformatorische pers (Saambinder, Wekker, Gereformeerd Weekblad) voor de Tweede Wereldoorlog en de dissertatie van dr. E. G. Bosma over de houding van vele voorgangers ten tijde van de oorlog dan krijg je inderdaad een ongemakkelijk gevoel, schaamtegevoel zelfs. We moeten daarbij ook denken aan het protest in onze gemeente tegen de komst van het opvangcentrum van de Joden na de Kristallnacht in Elspeet. Al moeten we daarbij wel bedenken dat iedereen toen lang zo geïnformeerd niet is over het wel en wee van het Joodse volk als wij vandaag. Salo Muller die als kleuter zijn ouders weggevoerd zag worden naar Auschwitz om ze nooit meer terug te zien schreef in zijn oorlogsherinneringen betreffende de grote armoede die destijds in tal van gezinnen leefde ‘Tot vanavond en lief zijn hoor!’: ‘Men had nergens geld voor. Zeker niet voor de luxe van een krant. Gevolg: men wist amper wat er elders gebeurde (…) niemand kon de ernst van de situatie goed inschatten’. Dat gold ook de Joden. Geert Mak schrijft in ‘Een kleine geschiedenis van Amsterdam’ daarover: ‘Ook de Joden die hier al generaties lang in vrede geleefd hadden, konden zich niet voorstellen dat het in Duitsland zo erg was’. Toen ds. Buenk in Veessen een Joodse dame wilde overtuigen dat ze moest onderduiken vanwege de maatregelen die Hitler tegen hen wilde ondernemen reageerde ze: ‘Hitler? Nog nooit van gehoord!’ Was het onkunde of….Joodse humor?
Bukken onder het oordeel en onderwerping aan het gezag ging soms wel heel ver. Het trof me evenwel dat de hoogbejaarde ds. T .Poot een aantal maanden geleden in De Waarheidsvriend het volgende opmerkte: ‘Wat nooit goed op gang gekomen is, is het gesprek over de tegenstelling onder christenen met betrekking tot de juiste houding tegenover bezetter en bezetting: verzet tegen het beest uit de afgrond of ootmoedig buigen onder de slaande hand Gods? Een herinnering: ik logeerde een weekend bij ds. Boer (bij wie hij in Bodegraven op de jongelingsvereniging had gezeten) in de pastorie van Eemnes en liet blijken dat ik participeerde in de illegale verzetsgroep van Thijs Booy, de latere secretaris van koningin Wilhelmina. Ds. Boer vermaande mij toen mijn hand niet op te heffen tegen het oordeel Gods, dat in de bezetting over ons ging! Mijn vader liet me in brieven die hij stuurde, soortgelijke tonen horen: ‘De HEERE doet mensen over ons hoofd rijden.’ Deze houding is vaak uitgelegd als lafheid, Duitsgezindheid, lijdelijkheid, maar ik ben ervan overtuigd geraakt dat de huidige neergang van geloofs- en kerkelijk leven mede het gevolg is van het feit dat er te weinig veroot-moediging geweest is, in en na de oorlog. Geslagen, maar geen pijn gevoeld. Als ik deze dingen opschrijf, heb ik het ook over mezelf.’
In het dagblad Trouw las ik de reactie van een zoon van Frits de Zwerver (schuilnaam van ds. Slomp) en een dochter van ds. T.H. Oostenbrug te Groot-Ammers over de schuldbelijdenis. Beide zijn kinderen van een predikant die zich inzette voor de bescherming van de Joden in de donkere oorlogsdagen. Zij waren zeer sceptisch over het stuk. Ook een dochter van de verzetsstrijder Liepke Scheepstra deed haar zegje. Zij proefde in de schuldbelijdenis eerder zelfverheffing. ‘Wij kennen de dilemma’s niet waar mensen toen voor stonden. Wie heeft het recht zich daarover een oordeel aan te matigen?’ Aldus de dochter van een man die een geslaagde overval deed op de Koepelgevangenis van Arnhem en 54 politieke gevangenen bevrijdde van de nazi’s waaronder Frits de Zwerver. Ook maakte zij duidelijk dat antijudaïsme nog wel iets anders is als antisemitisme. We zien dat voortdurend in de hype om Luther als antisemitist of als aanjager ervan neer te zetten. Beter zou het geweest zijn om hen die zich inzetten voor het Joodse volk en bestrijding van het antisemitisme voorbeeldig te stellen.
Vooral vanuit de midden-orthodoxie en vrijzinnigheid is er veel gedaan om voortvluchtige Joden uit Duitsland te herbergen en tijdens de oorlog te helpen onderduiken. Ik denk –wat onze regio betreft- daarbij aan de kerkenraad van Epe die een schrijven richtte aan de overheid zich in te zetten voor de vele Joden die na de Kristallnacht popelden om in ons land een veilige plek te mogen ontvangen. Ook iemand als ds. L. Buenk van Veessen die leiding gaf aan het verzet aldaar – waar pas een mooi boek over is verschenen- heeft er alles aan gedaan, al zei hij zelf in alle bescheidenheid: ‘Achteraf verwijt ik mezelf dat ik nog veel te weinig gedaan heb’. Ds. Jac. van Dijk die in Putten, Garderen en Nijkerk heeft gestaan had in ’s Gravenzande een Joodse onderduiker. Hij was toen nog uiterst vrijzinnig. Ik denk verder aan ds. N. van der Veen –ooit hervormd predikant te Abbenbroek- die oprichter werd van de PSP. Wat een inzet toonde hij bij het verbergen van Joodse kinderen. Na de oorlog –terwijl hij met de martelingen van de SS had kennis gemaakt tijdens zijn gevangenschap in ’s Hertogenbosch- nam hij later in Abbenbroek het initiatief om de voormalige NSB-burgemeester die uit de gevangenis was ontslagen bijstand te verlenen met een beroep op de gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan.
Wat ook te denken van ds. B.J. Ader in Nieuw-Beerta die zeker 200 Joden aan onderdak hielp en een plan beraamde om de Joden uit Westerbork te bevrijden maar het met zijn leven moest bekopen. Het is allemaal te lezen in het boek dat zijn vrouw schreef: ‘Groninger pastorie in de storm’… Dr. Willem ten Boom de broer van de veel bekendere Corrie kende van huis uit al liefde voor het Joodse volk. Hij was dienaangande een aardje naar zij vaartje. In zijn pastorie te Hilversum herbergde hij ze ook en bood ze een schuilplaats onder de vloer van zijn studeerkamer. Toen hij huiszoeking kreeg zei hij kalmpjes tegen de Duitsers dat ze wel iets rustiger mochten doen omdat hij zijn preek aan het voor-bereiden was. Anderzijds beweerde hij ook dat de Joden zelf schuld droegen aan de antisemi-tistische reactie. Ik citeer: ‘Door dit te zeggen, willen wij het antisemitisme in geen enkele van zijn vormen verdedigen. Het is en blijft zonde tegen Christus’ liefdesgebod, praktische verloochening van het geloof (…) Tegelijkertijd echter is elk Antisemitische nabootsing van de joodse zelfverheffing en een betalen met gelijke munt van haar scheidingsdrang’. Overigens schreef hij dit in 1935 voordat de Kristallnacht en de vreselijke ‘shoa’ daarop volgde. Anders had hij zich mogelijk anders uitgedrukt. In ieder geval betoonde hij zich ten opzichte van de Joden een echte Ten Boom te zijn.
Ook bij de gereformeerden (synodaal) zijn er velen geweest die Joden hielpen. Twintig predikanten hebben dat met hun leven moeten bekopen. Een zin uit het boek ‘De eeuw van mijn vader’ van Geert Mak is bij me blijven hangen: ‘De gereformeerden hadden van binnen iets hards, iets principieel onbuigzaams, een kern van ongenadig gelijk, vreselijk als het ging om hartstocht, schoonheid, ontroering, maar je kon er wel bij onderduiken.’ Veel voorbeelden zijn ook daar te noemen. We denken aan ‘Frits de Zwerver’ de schuilnaam van ds.Slomp die in 1978 in Vaassen overleed. De gereformeerde predikanten E.Pijlman en S.J.de Boer te Lopik (bij wie mijn moeder kerkte voor ze met vader in het huwelijk trad) hadden Joodse onderduikers. Pijlman zat daarom nog gevangen in Den Haag en Utrecht. Bij het orgel van de Breepleinkerk te Rotterdam werden door de koster van die kerk een drietal Joodse gezinnen op zolder verborgen.
Een van de twintig omgekomenen -Ds. Kornelis Sietsma- eindigde zijn leven in een strafkamp te Dachau, nog niet eens vanwege directe hulp aan Joden dan wel het afkondigen van een collecte voor de zending onder de Joden te Amsterdam. Het laatste levensteken van hem aan zijn vrouw en vijf kleine kinderen was een labeltje op een pakje wasgoed met daarop geschreven ‘Hd.5,41b’. Dat was een verwijzing naar het Schriftwoord: ‘verblijd zijnde dat zij waren waardig geacht geweest om Zijns Naams wil smaadheid te lijden’.
Echter ook onder de bevindelijke stroming in de hervormde kerk zijn er vele voorbeelden te noemen van hen die zich inzetten voor de Joden. We denken daarbij in onze regio aan ds. J van Rootselaar die een Joods echtpaar in huis had. Toen hij in Wanswerd een beroep aannam naar Oosterwolde werden zij in grote kisten mee verhuisd zoals in vroeger jaren Hugo de Groot in een boekenkast Loevestein ontsnapte. Ook de predikanten J.C. Terlouw in oorlogstijd predikant te Garderen en Wezep alsmede onze eigen dominee P.J.F. Lamens die aan het eind van de oorlog naar Elspeet kwam en wiens vrouw lid was van de Binnenlandse Strijdkrachten.
Wij zoeken de zonden en ongerechtigheden veel te ver weg in het verleden waarbij niemand zich meer kan verantwoorden: De Tweede Wereldoorlog, de Gouden eeuw waar bloed van slaven aan kleeft, de eeuw daarvoor toen nog heksen werden verbrand. Maar waar is de schuldbelijdenis van de kerkzonden heden ten dage, en dan beperk ik me tot die van mijn eigen kerk waarvan ik denk dat deze mogelijk de slechtste is maar ook geen betere ken. Ik denk daarbij aan de kerkscheuring van 2004 (waar de schuld overigens aan twee kanten lag), het misbruik van de vlag die de kleuren van de regenboog draagt alsmede het in bescherming nemen van opvattingen die de Schriftuurlijke theologie ontkrachten. Tijdens de periode dat ik in Scherpenisse stond was er een classisvergadering waarbij het al of niet onder censuur zetten van een predikant ter discussie stond, vanwege diens geschrift ‘Geloven in een God die niet bestaat’. Een collega vroeg zich met tranen in de ogen af hoe het kon dat zo iemand zijn ambt mocht blijven uitoefenen terwijl broeders en zusters in het nabije en verre oosten om de naam van die God ter dood toe vervolgd worden. Wat was ik jaloers op die collega, die nog tranen had om te wenen. Dat we zo van harte mochten komen tot de schuldbelijdenis: ‘Verzoen de zware schuld, die ons met schrik vervult; Bewijs ons eens genade’. Schuldbelijdenis is toch vooral ook iets persoonlijks. Hoe kunnen wij postuum belijdenis voor hen die reeds lang niet meer in het land der levenden zijn….Mogelijk zonder persoonlijke schuldbelijdenis voor de Rechter van hemel en aarde zijn komen te staan…
Ik kom nog een keer terug op ds. Poot. Nu niet betreffende de vervolging van Joden maar de manier waarop na de bevrijding met kinderen van ouders die ‘fout’ waren in de oorlog omgegaan werd. Ontroerend en goudeerlijk vind ik zijn ontboezeming die ik jaren geleden in het kerkblad De Zaaier las en gebruikte bij mijn eerste preek over de roeping van Levi, de collaborateur uit het Nieuwe Testament die aangenomen werd als discipel van Christus. Poot vertelde dat hij op zekere dag een oud fotoalbum zat door te bladeren terwijl zijn oog op een klassenfoto viel. Het was er een van de hogere klassen van het gymnasium waar hij toen op zat. Hij liet ze allemaal de revue passeren in gedachten. Hoe zou het met die zijn of met die… zou hij of zij nog leven? Totdat zijn oog viel op een meisje. Haar ogen stonden diep in het bleke hoofd. Ze keek treurig en stond een paar stappen bij de andere klasgenoten vandaan. Alsof ze er niet bij hoorde. Waarom dat? Haar vader was in de oorlog fout geweest. Dat meisje werd er in de klas de dupe van. Iedereen schuwde haar. Niemand sprak met haar… ook de latere dominee niet. Dat meisje is niet oud geworden. Van verdriet en ellende is ze een paar jaar later gestorven. Zoiets meen ik dat met ware schuldbelijdenis bedoeld wordt.