
Een boek over Jezus
Henk Bakker, hoogleraar aan de Vrije Universiteit van Amsterdam op de leerstoel Geschiedenis, Identiteit en Theologie van het Baptisme, schreef een boek over Jezus. In zijn boek maakt hij met behulp van de inzichten uit de laatste decennia van de nieuwtestamentische wetenschap een recon-structie van Jezus’ leven. Bij Bakker hebben de vroege bronnen (de evangeliën en geschriften die daarmee verband houden) een leidende rol. Maar hij laat het aan de lezer over om te beoordelen wat betrouwbaar is en wat niet.
Zijn uitgangspunt is niet dat de Bijbel de stem van God is. Hij gaat ook uit van werkelijke tegen-stellingen in de Bijbel zelf. Zo stelt hij Ezechiël, Jesaja, Zacharia en Maleachi tegenover Ezra en Nehemia en het optreden van Jozua de hogepriester laat zich zijns inziens niet verenigen met dat van Zerubabel. De boeken van het Nieuwe Testament benadert hij als de bronnen van vroege christenen die hij als historicus weegt en beoordeelt.
Bij de uitgangspunten van de historisch-kritische methode stelt hij geen vragen. In vergelijking met meerdere andere nieuwtestamentici is zijn benadering in conservatief, maar het is gezien zijn benaderingswijze niet bevreemdend dat hij ten aanzien van de christologie en in samenhang daarmee ook de drie-eenheid, niet meegaat met het belijden van de kerk der eeuwen.
Het boek van Bakker valt in twee delen uiteen. Het eerste deel is een overzicht van het kritisch onderzoek naar de historische Jezus, terwijl in het tweede deel de getuigen van het eerste uur van Jezus’ optreden op aarde naar voren komen. In het eerste deel focust Bakker vooral op Nederlandse bijdragen aan het onderzoek naar de historische Jezus. Niet alleen Bijbelwetenschappers maar ook dogmatici krijgen het woord.
In het tweede deel staan op zich meerdere waardevolle zaken. Jezus wordt getekend als de nieuwe David, de nieuwe Mozes, de nieuwe Elia, de priesterlijke knecht, de priesterlijke mensenzoon en Zoon van God. Duidelijk wordt dat de wijze waarop Jezus in het Nieuwe Testament wordt getekend, alleen vanuit het Oude Testament te verstaan is. Met name blijkt het belang van Zacharia, Jesaja – en dan vooral de profetieën over de knecht des HEEREN – en Daniëls visioen van een de zoon des mensen gelijk voor de wijze waarop Jezus Zijn werk verstaat.
*
Volgens Bakker kunnen we over Jezus niet spreken als Gods eeuwige Zoon
Bakker wijst van de hand dat het eeuwige Woord als persoon al bestond, nog voordat dit verscheen in Jezus. Naar Bakkers overtuiging kunnen we alleen over het persoon-zijn van het Woord en de Zoon spreken in relatie met de mens Jezus van Nazareth. Daarmee distantieert hij zich van de klassieke christologie die weet van de eeuwige Zoon Die God uit God is en de menselijke natuur aannam als Jezus van Nazareth. Wie nauwkeurig leest, moet constateren dat Bakker van de klassieke christologie afstand kan nemen, mede omdat hij bepaalde nieuwtestamentische gegevens negeert of het gewicht ervan te weinig verdisconteert.
Immers, nog voordat Jezus als Zaligmaker van zondaren op aarde verscheen, was Hij als het Woord bij de schepping van de wereld betrokken. Ik verwijs naar de proloog van het evangelie naar Johannes (Joh. 1:1-18). Deze proloog wordt door Bakker wel een aantal malen genoemd, maar niet echt geanalyseerd. Zo gaat hij niet in op de woorden dat Jezus de eniggeboren Zoon Die in de schoot van de Vader is, wordt genoemd (Joh. 1:18). Aan de woorden van Jezus volgens Joh. 8:58 ‘Eer Abraham was, ben ik’ wordt geheel voorbijgegaan. Dat geldt ook voor Joh. 12:41 waar de heerlijkheid des Heeren die Jesaja bij Zijn roeping zag, op Jezus wordt betrokken.
In het vierde evangelie wordt expliciet verwoord dat Jezus als de pre-existentie Zoon des mensen naar deze wereld kwam (vgl. Joh. 3:13). De eerste drie evangelisten geven meer dan eens aan dat Jezus over Zichzelf als de Zoon des mensen sprak die naar deze wereld is gekomen. Deze uitspraken kunnen alleen in het licht van de pre-existentie van de Zoon worden verstaan, ook al wordt dit niet expliciet verwoord. Ik verwijs in dit verband naar de studie van Simon Gathercole The Pre-existent Son (Grand Rapids: Eerdmans, 2006).
Terecht vraagt Bakker aandacht voor het feit dat Jezus als Jood werd geboren, maar ten onrechte meent hij dat er geen Bijbelse gronden zijn om over Jezus als de eeuwige Zoon van God te spreken. Als Bakker meent dat in de belijdenis van de hoofdman bij het kruis dat Jezus de Zoon van God niet meer oplicht dan de Joodse identiteit van Jezus, doet dit geen recht aan de wijze waarop in de evangeliën – en dan beperk ik mij tot het evangelie naar Markus – over Jezus als Zoon van God wordt gesproken. Meerdere teksten laten zien dat dit meer is dan een functioneel zoonschap, maar dat het ook gaat om een ontologisch zoonschap. Zo heeft de hogepriester de claim van Jezus dat Hij Gods Zoon is begrepen.
Reeds aan het begin van het evangelie wordt duidelijk dat Jezus als Zoon van God de Gods eigennaam mag dragen (kurios) en Hij zo door Johannes de doper is aangekondigd. Wanneer de hoofdman over honderd, Jezus als Gods Zoon belijdt, heeft hij wellicht nog niet de volle omvang van zijn belijdenis begrepen, maar zeker voor de lezers van het evangelie naar Markus was duidelijk dat het grote wonder van de kruisdood van Jezus is dat Hij Die werkelijk aan God gelijk was, als Zoon van God aan het kruis stierf.
Niet voor niets vermeldt Markus hier voor het eerst de belijdenis dat Jezus de Zoon van God is op de lippen van een mens. Terecht stelt Gathercole dat de hemelse pre-existentie van Christus de betekenis van Zijn kruisdood juist laat zien, terwijl R.T. France in het New International Greek Testament Commentary (Grand Rapids: Eerdmans, 2002) erop wijst dat in deze context Zoon van God meer is dan een koninklijk-messiaanse titel en de goddelijkheid van de drager ervan onderstreept.
Bakker stelt ook Rom. 1:3-4 aan de orde. Hij leest deze teksten zo dat Jezus een mens was Die uit Davids huis is voortgekomen en dat Hij als Zoon van God werd aangewezen door Zijn opstanding uit de dood. Ook in deze teksten ziet Bakker zijn zienswijze bevestigd dat er geen sprake is van een Zoon Die Zijn mens-zijn erbij nam.
Echter, daarmee doet hij geen recht aan het feit dat reeds voordat in Rom. 1:4 vermeld wordt, Jezus’ zoonschap in zijn opstanding bleek en nog voordat van Hem vermeld wordt dat Hij uit het zaad/nageslacht van David was, Jezus Zoon wordt genoemd. Rom. 1:4 moet zo worden opgevat dat Jezus met Zijn opstanding als Zoon van God in kracht werd aangesteld. Toen viel de verhulling van Zijn vernedering weg. Degene Die uit het zaad van David werd geboren en bij Zijn opstanding tot Zoon van God in kracht werd aangesteld, was al Zoon voordat deze gebeurtenissen plaatsvonden. Breed onderbouwd vinden we deze opvatting onder andere in het commentaar van Thomas R. Schreiner op Romeinen (Grand Rapids: Baker Academic, 2018) en hij staat daarin bepaald niet alleen.
Ik merk op dat Bakker ook geen analyse geeft van de Christushymne in Filip 2:6-11. Ik denk in het bijzonder aan de woorden dat Christus Jezus in de gestaltenis (morfè) van God was. Hier komt wel heel nadrukkelijk naar voren dat wij over Christus Jezus als persoon mogen spreken nog voordat Hij mens werd.
Opvallend is dat Bakker nergens in gesprek gaat met nieuwtestamentici die argumenten aandragen dat de pre-existentie van Jezus als Gods Zoon niet alleen bij het nieuwtestamentisch getuigenis, maar zelfs ook bij het zelfbewustzijn van Jezus op aarde heeft behoord. Zo ontbreken bijvoorbeeld de namen van Donald. A. Carson. Douglas J. Moo en Thomas R. Schreiner in de literatuuropgave. Dat geldt ook voor de Joodse geleerde Daniel Boyarin. In zijn boek The Jewish Gospels (New York: New Press, 2012) draagt hij argumenten aan dat de ‘zoon des mensen’, nog voordat Jezus deze aanduiding voor Zichzelf gebruikte, in het Jodendom van de Tweede Tempel als een pre-existente goddelijke gestalte werd gezien.
Niet alleen uit de proloog van het evangelie naar Johannes maar ook uit de brieven aan de Colossenzen en de Hebreeën blijkt dat Jezus, nog voordat Hij mens werd, als het Woord en als de Zoon van God Zelf God was en is. Zo was Hij betrokken bij de schepping. Had Bakker deze teksten meegenomen met de teksten waar Jezus expliciet God wordt genoemd en had hij ten volle recht gedaan aan het feit dat zowel Jezus en de Geest in het Nieuwe Testament kurios genoemd worden, dan had hij zich minder gemakkelijk van de klassieke christologie kunnen distantiëren dan hij nu doet.
Opmerkelijk is namelijk dat al de nieuwtestamentische teksten waarin Jezus God wordt genoemd, in het boek van Bakker buiten beschouwing blijven. Haast nog opvallender is dat Bakker zo weinig aandacht schenkt aan het feit dat Jezus kurios wordt genoemd. Hier en daar maakt hij er een opmerking over, maar een brede analyse ontbreekt. Zeker na de opstanding – maar ook reeds daarvoor dan hoeven we maar te denken aan Jezus’ uitleg van Psalm 110 – wijst het gegeven dat Jezus zo genoemd werd en wilde worden, op het feit dat de oudtestamentische eigennaam van de God van Abraham, Izak en Jacob ook voor Hem mag worden gebruikt.
Bakker noemt weliswaar dat zowel de Zoon als de Geest binnen de vroegste christelijke gemeente als kurios werden aangesproken en dat zij volgens de vroegste christenen dan ook deel uitmaakten van God Zelf, maar bij hem krijgt dit spreken uitsluitend een plaats in de geschiedenis. Het zoonschap van Jezus ligt in God Zelf verankerd, zo zegt Bakker, en als Zoon is Jezus door de Geest gezalfd. Alleen zo spreekt hij over het God-zijn van Jezus en van de Heilige Geest. Meer wil hij beslist niet zeggen.
Daarmee doet hij noch recht aan het nieuwtestamentische getuigenis noch aan het feit dat, zoals hijzelf aangeeft, het Oude Testament – en in het verlengde daarvan het Jodendom van de Tweede Tempel – weet van een meervoudigheid binnen God. Het besef van deze meervoudigheid was er al, vóór het optreden van Jezus op aarde. Dat geeft aan dat er Bijbelse gronden zijn om over de Zoon te spreken voorafgaande aan Zijn menswording en zelfs voorafgaande aan de schepping van de wereld. Die God Die de wereld schiep en Zich aan Israël openbaarde, blijkt in Zichzelf meervoudig te zijn.
De visie van de rooms-katholieke theoloog Piet Schoonenberg dat het Woord en de Geest tot voor Christus bestemde personen waren die voor de schepping nog onvoltooid waren, is voor Bakker nog teveel een weg van boven naar beneden. Daarbij wijst hij overigens volkomen terecht de suggestie van Schoonenberg van de hand dat God ook een andere mens als Jezus aan Zijn Woord en Geest had kunnen verbinden.
Bakker wil op geen enkele wijze over het zoonschap van Jezus los en voorafgaande aan Zijn optreden als mens op aarde spreken. Hij stelt dat er geen Jezus bestaat, ook geen Zoon van God, buiten of boven de Joodse mens uit Nazareth. De drie-eenheid wil voor Bakker niet meer zeggen dan dat wij over God niet kunnen spreken buiten Zijn Zoon de Jood Jezus Die met de Heilige Geest werd gezalfd. Op deze wijze wil hij afstand houden van het adoptianisme, maar het zal duidelijk zijn dat er zo van de klassieke christologie en de klassieke leer van de drie-eenheid, zoals die beleden zijn door de kerk der eeuwen, weinig overblijft.
*
Het God- zijn van God en de universele betekenis van het Evangelie
Als Heere en God gaat Jezus niet alleen aan Israël maar ook aan de schepping vooraf. Dat gegeven heeft bij Bakker geen plaats. Terecht onderstreept Bakker het Jood-zijn van Jezus. Blijvende aandacht voor het Jood-zijn van Jezus, mag echter niet, zoals bij Bakker wel het geval is, ten koste gaan van het feit dat Jezus mens is geworden. In het boek Genesis gaat niet voor niets aan de geschiedenis van de aartsvaders die van de mensheid vooraf en Abraham wordt geroepen opdat in zijn zaad alle geslachten van de aarde worden gezegend. Het Jood-zijn van Jezus is een aspect van Zijn mens-zijn, maar dat mens-zijn gaat wel voorop.
Als wij belijden dat de Zoon mens is geworden, is dat niet minder maar wel meer dan dat Hij Jood is geworden. Jezus is ons in alles gelijk geworden uitgenomen de zonde om mensen – of zij nu Jood zijn of heiden – te redden. Als ik Bakker zou volgen, zou ik trouwens hoe dan ook het woord ‘geworden’ niet mogen gebruiken of het nu om het mens-zijn of Jood-zijn van Jezus gaat. Dat vooronderstelt namelijk het persoon-zijn van de Zoon nog voordat Hij mens werd. Echter, volgens Bakker kan en mag dat niet. Daarmee valt bij Bakker juist het wonder van de incarnatie weg.
Wanneer Bakker stelt dat het optreden van Jezus als de Zoon des mensen ook is bedoeld als rehabilitatie van degenen die onderdrukt zijn, val ik hem daarin bij. Zeker is ook dat Jezus’ plaatsvervanging betekenis heeft voor het functioneren van de tempel, van het verbond en van Israël. Bakker spreekt over herstel van de tempeldienst, maar ik zou liever over vervulling spreken. Immers, Jezus zei dat Hij meer was dan de tempel. Met de voltooiing van Zijn werk op aarde wordt de tempeldienst overbodig.
Bakker wil enkel en alleen over God spreken vanuit de geschiedenis. Hij meent dat wij anders tot docetisme zouden vervallen. Echter, wie God laat opgaan in Zijn handelen met Israël – en breder met de mensheid – doet geen recht aan het God-zijn van God. Bakker wijst de klassieke metafysica af, maar zijn alternatief is bepaald niet minder filosofisch. Feitelijk gaat het om een hegeliaanse metafysica, waarbij over God alleen in termen van ‘komen’ en ‘worden’ kan worden gesproken.
Wie Bakker leest, ontkomt niet aan de indruk dat God feitelijk pas de drie-enige is geworden met het optreden van Jezus op aarde. Aan het God-zijn van God, dat zo wezenlijk is voor het Bijbelse getuigenis, wordt zo geen recht gedaan. Niet voor niets wordt in de klassieke leer van de drie-eenheid de ontologische van de heilseconomische drie-eenheid onderscheiden en kunnen we die twee niet met elkaar gelijk stellen.
Het behoort bij de kern van het Bijbelse getuigenis dat God als de Schepper boven de geschiedenis. staat. De schepping is Zijn vrije wilsbeslissing. Het grote wonder is dat God Die de Schepper is en boven de geschiedenis staat, Zich na de zondeval tot redding van de mens en tot herschepping van de wereld aan de mens openbaart. Daarom verkoos Hij Israël en zond Hij tenslotte Zijn Zoon.
Ongetwijfeld vond het optreden van Jezus en Zijn kruisdood plaats in de context van het Jodendom van de Tweede Tempel. Echter, bij Bakker wordt onduidelijk wat de betekenis van Jezus en Zijn kruisdood boven deze context is. Hij wil en kan de vraag waarom God Zijn Zoon naar deze wereld kwam niet eens stellen. Immers was er volgens hem geen Zoon voordat Jezus van Nazareth werd geboren. Tegenover zijn zienswijze typeert hij de klassieke benadering van de boodschap van het Evangelie als losse beweringen over zonde, straf, plaatsvervanging enz. of over overwinning. Door dit spraakgebruik doet hij én geen recht aan de klassieke geloofsleer én aan het Bijbels getuigenis.
Ik wijs slechts op de brief aan de Romeinen. Daar blijkt heel duidelijk uit dat de kruisdood van Christus te maken heeft met Gods toorn die over alle goddeloosheid en ongerechtigheid wordt geopenbaard en met het feit dat de mens sinds de zondeval niet bij machte is te doen wat God van hem vraagt. Op grond van het Bijbels getuigenis mogen we een boodschap met universele betekenis verkondigen waarin naar voren komt wie God is, hoe wij tot Hem mogen en moeten naderen, wat het betekent voor Hem te leven en wie het zijn die eenmaal in de herschepping van alle dingen delen. Dat getuigenis is gerelateerd aan concrete gebeurtenissen. God heeft Zich in die gebeurtenissen geopenbaard, maar God gaat niet in die gebeurtenissen op.
Bij Bakker wordt God nog radicaler dan bij Barth op de geschiedenis betrokken en wordt de immanentie drie-eenheid volledig met de heilseconomische drie-eenheid gelijkgesteld. Evenmin als Barth kan hij recht doen aan het feit dat aan de mens als gevallen schepsel en aan de geschonden schepping de staat van rechtheid voorafging. Een staat die met de zondeval verdween. Immers over God kun je volgens hem alleen spreken vanuit het optreden van de mens Jezus. Daarmee wordt het onmogelijk nog echt recht te doen aan de breuk tussen God en mens.
Wie antwoord zoekt naar de vraag wat volgens Bakker zelf de betekenis van het Evangelie is, krijgt in dit boek niet echt een antwoord. Ik krijg echter de indruk dat voor hem de betekenis van het werk van Jezus vooral in het hier en nu ligt en dat de vragen naar eigen wel en wee (die in het licht van met name het Nieuwe Testament toch heel fundamenteel zijn) bij hem niet tot nauwelijks een plaats hebben.
*
Eindoordeel
Bakker heeft een grote kennis van de context waarbinnen het leven van Jezus op aarde gestalte kreeg. De verwachting van het Oude Testament, de intertestamentaire periode en naast het Nieuwe Testament vroege bronnen eromheen heeft hij allemaal een plaats gegeven. Hij zet dit alles echter in een kentheoretisch kader dat zeer bedenkelijk is. Ik val ds. H.J. Boiten bij die in een recensie in het blad Nader Bekeken stelde dat Bakker aan de vele al bestaande reconstructies en revisies van Jezus een eigen ontwerp toevoegt dat weliswaar boeiend, maar ten diepste onaanvaardbaar is.
Wie de recensies/aanbevelingen leest die op de website van KokBoekencentrum staan, ziet dat Van de Beek, Van de Brink en Huijgen kritische kanttekeningen plaatsen bij de bezwaren van Bakker tegen de klassieke christologie, maar dat de waardering overheerst. Ook Van den Belt stelt op in het interview dat op de website van KokBoekencentrum is te vinden kritische vragen, al blijft ook hij heel voor-zichtig en is er ook bij hem vooral sprake van waardering.
Andries Knevel stelt in zijn recensie de terechte vraag: ‘Want hoe ziet Bakker dan de verhouding tussen de maatschappelijke betekenis van het Evangelie die voor een deel, maar niet uitsluitend, voortvloeit uit de Evangeliën met hun Joodse duidingsperspectief en de nadruk die Paulus legt op verlossing en “verloren gaan”.’ Los van Boiten is hij de enige bij wie ik deze vraag las.
Anderen die het boek van Bakker aanbevelen – ook uit de kring van de gereformeerde gezindte – zagen in wat Bakker poneert, gezien hun lofprijzingen blijkbaar geen problemen noch als het gaat om de christologie noch met betrekking tot de boodschap van zonde en genade of vonden het in ieder geval niet de moeite waard hun reserves te benoemen. Dat brengt mij tot de constatering hoe vrij-blijvend en academisch in Nederland door de meeste theologen – en dat geldt ook hen die tot de gereformeerde gezindte behoren – theologie wordt bedreven en hoe vrijblijvend in academische context over de Bijbelse boodschap wordt gesproken.
Afgezien van die van Boiten heeft geen van de recensies die ik las, een belijdend karakter en dat terwijl de meest fundamentele leerstukken van het christelijk geloof in het geding zijn, namelijk de christo-logie, de drie-eenheid en de boodschap van zonde en genade. Wij hebben als kerk van Nederland een herleving nodig. Mijn gebed is dat er theologen opstaan die hun academisch werk heel nadrukkelijk verbinden met het geloof dat de kerk der eeuwen op grond van de Schriften heeft beleden en betuigd en zich ook in de wetenschap zich niet schamen voor Christus. Voetius sprak van godsvrucht en wetenschap dooreen vermengd.
De hele negentiende eeuw door werd aan Princeton Theological Seminary theologie bedreven vanuit de overtuiging dat de gereformeerde belijdenis de diepste expressie is van de Bijbelse boodschap. Het zou voor Nederlands kerk een zegen zijn als er een instituut komt waarin allen die daaraan verbonden zijn, op zo’n wijze academische theologie willen bedrijven en zo een nieuwe generatie predikers toerusten.
Henk Bakker, Jezus. Reconstructie en revisie (Utrecht: KokBoekencentrum, 2020), paperback 416 pp., €27,50 (9789043534109)